Tot een andere rubriek klokken behoort de doodsklok.
Het was oorspronkelijk een bidklok, die op verlangen van
vrome stervenden geluid werd, om de voorbede van de
geloovigen te vragen voor een zacht en zalig uiteinde.
Sporen van dit soort klokken vindt men reeds in de 8e
eeuw. Allengs werd het gebruik, het overlijden zelf hier
mee aan te geven en kon men uit de wijze, waarop dit (door
middel van de „dach- of morgenclocke") geschiedde, af
leiden of een man, vrouw of priester was heengegaan.
Het luiden tijdens de begrafenis was in de middeleeuwen
vooral in zwang tot wering van booze geesten, waartoe
zelfs de personen, die deel van den stoet uitmaakten, met
bellen liepen. Op vele plaatsen wordt dit klokkenluiden
tot heden gehandhaafd en bestaan verschillende tarieven,
naargelang de groote of kleine klok geluid wordt.
Het luiden van klokken tot afwering van onweer was oor
spronkelijk een roepstem tot gebed, maar allengs schreef
bijgeloof den klokken zelf de kracht toe om den bliksem
te keeren en wolkbreuk en hagel af te weren (gelijk het
randschrift van een groote klok in de Domkerk te Schaff-
hausen vermeldt: Vivosvoco, ik roep de levenden; mortuos
plango, ik beklaag de gestorvenen; fulgura frango, ik
breek de bliksems). Bedenkingen, die hiertegen werden
aangevoerd, trachtte men te ontzenuwen door te wijzen op
de luchttrillingen door het luiden teweeggebracht, waar
door de wolken verspreid zouden worden, een vrij naïeve
bewering.
Dit soort klokkenluiden moet natuurlijk anders beoordeeld
worden, wanneer het gedaan wordt voor reizigers, die in
de hergen door sneeuw of zwaar onweer overvallen wor
den. Hier geldt het een waarschuwing en wegwijzing.
Verwant aan de weerklok is de stormklok. Hiervan spreekt
het randschrift van de groote klok in het Belfort van Gent:
„Mijn naem is Roelant, als ick kleppe dan ist hrant,
Als ik luye, dan ist storm in Vlaenderlandt."
Ook aan de stormklok werden vroeger tooverkrachten toe
geschreven, ofschoon zij oorspronkelijk een roepstem tot
13