De omstandigheid, dat de bespeling der klokken in han
den kwam van musici had weer gevolgen voor de giet-
kunst. De meester-beyaerders hebben zeer zeker critiek
uitgeoefend op de zuiverheid der klokken en aangedrongen
op uitbreiding der klokkenreeks, om beter hun kunst ten
toon te kunnen spreiden, want herhaaldelijk komen in
oude stadsrekeningen posten voor van reis- en verterings-
kosten, betaald aan de keurmeesters van klokken. Ook
leest men, dat deze door een gemeente, die zich een
nieuw klokkenspel wilde aanschaffen, werden gezonden
naar een plaats, waar er een was van een beroemden gie
ter, om een onderzoek naar zulk een vermaarden beiaard
in te stellen.
In de 16e en 17e eeuw breidde het aantal en de omvang
der beiaarden zich voortdurend uit en toen ons land tus-
schen 1644 en 1678 in het gelukkige bezit van vele prach
tige Hemony-beiaarden kwam, vele met een omvang van
3 octaven, beleefde ook de kunst der bespeling een grooten
bloei. De namen van de beiaardiers uit dien tijd hadden
een goeden klank en men behoeft slechts de lofgedichten
op enkelen hunner te lezen en de weinige bewaard gebleven
beiaardmuziek in te zien, om van hun muzikale en virtuoze
capaciteiten een indruk te krijgen.
Salomon en Antoon Verbeek, de Amsterdamsche beiaar
diers uit de 17e eeuw, waren al evenzeer beroemd als hun
collega's Jacobus van Noort, Michiel Servaas Nouts, Mi-
chiel Nuyts en Dick van Neck, allen te Amsterdam. Maar
ook buiten Amsterdam kende men groote mannen op dit
gebied: Dirck Scholl te Arnhem en Delft; Cornelis Scholl
te Delft en Den Haag; David Slechtenhorst te Leiden,
Joh. Dusart te Haarlem, Quirinus van Blankenburg te Den
Haag en Jhr Van Eyck te Utrecht. Het waren allen kun
stenaars, die ook als organist, cembalist enz. een grooten
naam hadden. Zoo was Jhr Van Eyck vermaard om zijn
fluit- en orgelspel.
Men had ook het oog op de toekomst gericht en trachtte
een nieuw geslacht van beiaardiers te kweeken, die in staat
zouden zijn het werk van hun groote voorgangers waardig
voort te zetten.
116