lijke klokken overweldigend. Naar het slot van den marsch
stierf het klokgelui in den bas weer weg en dan volgde
het trio; de melodie in het teerste pp inzettend, in octa
ven getremoleerd en begeleid door fluweelige arpeggio's
in de basklokken. De daarna herhaalde marsch eindigde
weer met het nog eenige malen steeds zachter herhaalde
basmotief. Deze vertolkingen waren zoo gaaf en artistiek,
dat het ruischen van den najaarswind door de hoornen in
den tuin van de beiaardschool als het ware de voortzetting
der muziek vormde.
114