85 worden voortgezet. Vooral dat werk langs de straat is belangrijk. We kunnen het niet opbergen in een ar chief en iedere voorbijganger kan het zienook dat alles wat hij liever niet zou zien. Dit wil niet zeggen, dat onze tijd geen schoonheid heeft. Juist omdat de kunstenaars zich losmaakten van een onbegrepen en onwezenlijke vormenspraak, is het aan sommigen van hen weer mogelijk geweest om schoonheid te brengen. Niet universeel, als de weidsche overkoepeling van een vast geordende samenleving, maar individueel, als een manifestatie van persoonlijke wijsheid en persoonlijk vakmanschap. Daarom zijn er waarachtige kunstwer ken te vinden onder alle „ismen", waaraan onze tijd lijdende is. Dat behoeft ons niet te verbazen, want waarom zou de eene richting verder gevorderd zijn dan de andere? Maar het wekt zeker geen verwondering, als we zien hoe al die stroomingen zijn gevloeid uit de ééne, groote bron van het naturalisme. Ook het futurisme en het zoo moderne surrealisme, is tenslotte in wezen zuiver naturalisme. Zelfs als een moderne schilder een portret schildert, wa'ar een oor en een oog ergens uit een achterhoofd groeien, dan is het tenslotte een na tuurlijk oor en een natuurlijk oog op een dito kruin. Het valt hoogstens in twijfel te trekken, of het woord „portret" nog van toepassing kan zijn op zoo'n schilderij. Zoo is het ook met de architecten, al hebben die zich nooit zoo ver kunnen laten gaan, omdat hun werk gebonden was aan een materie, die bedwongen wordt door de alles beheerschende wet van de zwaarte kracht. Met schrik beseften ze, dat de machinekamers schooner waren dan de „fraai versierde kerken" met aangeplakte pilasters en kalk en gipsen frontons. „Schoonheid" zei Violet le Duc, „is de zang van de

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 96