landschap. Daarom zijn ze anders, wat grootscher en monumentaler. Velen wijzen op een Romeinschen invloed, dien ze zoo sterk achten, dat ze van een Romeinsch type gaan spreken. Daarvoor is de groote binnenhof (fig. 15) het argument. Deze bouwwijze is zeker niet typisch Nederlandsch maar is het ook typisch Limburgsch? Er zijn in Zuid-Limburg veel boerderijen van dit type, maar de oudste staan er nog maar een paar eeuwen, dus veel te kort om hieruit conclusies te trekken. Meer Nederlandsch, maar ook typisch Limburgsch zijn de kleine boerderijen (fig. 14), die minder opvallen, maar in grooten getale te vinden zijn. Het zijn smalle lange bouwlichamen, die los van elkaar langs den weg zijn gebouwd. Dikwijls is de tusschenruimte klein, nau welijks een straatje, maar meestal een erfje, dat naast het gebouw ligt. Het wordt soms en naar behoefte afgesloten door een klein bijgebouw, een varkensstal letje of een wagenloodsje; ook wel eens door een grooter gebouw, een oogstschuur of iets dergelijks. Dan is er al een soort binnenhof ontstaan, al mist ze geheel het monumentaal karakter van de grootere hoeven. In het westen van België zijn veel boerderijen die daar wel „open hoeven" genoemd worden. Het huis, de schuur en de stallen staan als losse gebouwen op een ruim erf, dat omgeven is door een sloot of een wal. Een brug of poort vormt den toegang tot het erf, waar de mestvaalt midden op ligt. De plattegronden herinneren aan de Frankische. Een serie vertrekken, achter elkaar, zonder dat er eigenlijk een centrum is. De drie kamers, een mooie kamer langs de straat, een woonkeuken en een spoelkeuken- tje, zouden op deze manier nog naar believen kunnen worden uitgebreid, zonder dat het karakter ervan verandert. 68

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 77