dekt met riet of stroo, voorzien van een eenvoudig houten of uit stroo gevlochten kruisje aan het eind van den nok. Het voorschild, bij den uitgang, heeft nagenoeg dezelfde helling als de zijschilden. Meestal staat het iets steiler als gemakkelijke bouwconstructies of toevallig voorhanden hoekkepers of kapstijlen dat wenschelijk maakten. Tevens vormt dat een fraaie op tische correctie en geeft het leven en spanning aan de groote en uit zichzelf wat trage massa. De groote inrijdeuren staan zover teruggeplaatst als noodig bleek om doorrijhoogte te krijgen. Daaruit is een diepe nis ontstaan, die de groote deuren zoo eenvoudig en schoon omlijsten. Ze krijgen er een zekere waardig heid door, die zoo goed harmonieert met de groote ruimte er achter. Aan den anderen kant, bij het woon gedeelte, staat het eindschild zeer steil. Het is nage noeg een topgevel, die even achterover leunt. Van planken, gezaagd uit de eiken van de omringende bos- schen, is een verticale beschieting gemaakt, die heel mooi van kleur wordt, als het hout eenigen tijd aan weer en wind is blootgesteld. Een enkele maal is er een versieringsmotiefje in uitgezaagd, dat altijd een voudig blijft en nooit opdringerig wordt. Deze heele gevel steunt op doorgestoken klossen of een paar kromme schoren, waardoor het afdruipende water niet door den wand kan dringen, maar direct op eenigen afstand van het gebouw op den grond valt. Meteen geeft het een sterke plastiek, die bij alle sober heid van het gebouw toch rijkdom schenkt. De ontwikkelingsgang van dit type is in alle streken, waar het inheemsch werd, anders geweest. Bepaal de vormen werden verlaten, andere gehandhaafd en nieuwe er aan toegevoegd. Zoo behielden de latere boerderijen in Twente fleurige houten topgevels, terwijl in Utrecht en Gelderland de 4°

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 45