de groote deuren ligt een breede deel, waar aan weers kanten de koeien staan. Natuurlijk was dat een pot stal, waar het vee op den mest stond, later een groep stal, waar de faecaliën door een giergoot of groep worden afgevoerd. Aan het eind van de deel ligt het wooncentrum. Langs den kant zijn een paar bedsteden gebouwd. In het midden is een haard, vrij gelegen van de wanden, zoodat de rook vrij omhoog kan stijgen. Zoo kon het ritueel ontstaan, dat behoorde bij het huren van een nieuwe meid of knecht, die driemaal om het vuur werden geleid, voordat ze in het gezin werden opgenomen. Tegen den achterwand staat de wendezüle, een draaibare galg, waaraan een kookketel hangt, die naar behoefte boven het vuur werd gedraaid of tegen den achterwand geklapt. Van een scheiding tusschen woon- en stalruimte is geen sprake. De stal- dampen verdwenen samen met den rook door de ope ning van de lange dunne sparren, de slieten, die van gebint tot gebint reikten en den slietenzolder vormden, waarop de oogst geborgen werd. Een gat in de dak bedekking vormt den schoorsteen. Deze primitieve indeeling, voorzoover van een indee ling sprake is, wijst op een oude cultuur, die niet hee- lemaal in overeenstemming is met het constructiesys teem, dat wel eenvoudig is, maar toch van een belang rijke kennis getuigt. De oudste vormen werden gemaakt in een houten vakwerkbouw. Stevige stammen werden gekoppeld door een zwaren ligger en de tusschenruimte opgevuld met plaggen of een vlechtwerk van takken, waarop leem gesmeerd werd. Deze constructie werd op een eenvoudige manier verankerd aan het gebint, soms door een doorgestoken pen, opgesloten met een eenvoudige spie. Het groote gebint bestaat uit een paar dikke palen, de zalen, waarop de draagconstructie van het hooge dak steunt. Deze daken zijn steil, om een groote bergruimte op den zolder te verkrijgen en ge- 39

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 44