het halsgevel-type, dat in Friesland te vinden is. Bo
vendien zijn er in het interieur zooveel overeenkom
sten, dat het geen wonder is, dat Gallee in de West-
Friesche stjelp den grondvorm van de Friesche boer
derijen meende te vinden. Meteen zou hij dan moe
ten concludeeren, dat deze bouwwijze, althans in aan
leg, moest dateeren uit den tijd toen het IJsselmeer
nog het meer Flevo was.
Natuurlijk is het hier geschetste type daarvoor te jong
en Gallee opperde dan ook slechts de meening, dat
de Friesche hoeve ontstaan zou zijn uit een hooiberg,
waaromheen de ruimten voor mensch en bedrijf wer
den gegroepeerd.
Latere onderzoekers, onder wie Uilkema een voorname
plaats inneemt, bewezen het tegendeel en toonden aan,
dat de hooiberg het laatste onderdeel van het bedrijf
was, dat in het groote bouwlichaam werd opgenomen.
Ze sloten daarbij aan op de gedachte die een tiental
jaren voor Gallee door dr. de Boer was ontwikkeld.
Uilkema gaf in zijn publicatie over de Friesche boer
derijen de resultaten van zijn onderzoek, waarbij hij
zich niet beperkte tot den plattegrond en den uitwen-
digen vorm, maar zich ook verdiepte in de onder
deden. Hij komt tot de conclusie, dat de Friesche
hoeve ontstaan is uit het samentrekken van steeds meer
losse onderdeden tot een gebouw, geheel anders dan
het Saksische boerenhuis zich heeft ontwikkeld, (zie
Hfd. IV)Uilkema knoopte allerlei conclusies vast aan
detailvondsten, maar de grootste vondst was de boer
derij, die in 1934 afgebrand is en waarvan de platte
grond in fig. 2 is weergegeven. Alle ruimten zijn daar
samengevoegd in één bouwlichaam, maar het is nog
lang geen geheel. Duidelijk blijft ieder onderdeel als
een zelfstandig element in dezen plattegrond opge
nomen en uitgedrukt in de bouwmassa. De groote
hooiberg ligt geheel buiten het complex. Zijn plaats is
26