siteiten vlak bij zich heeft en in zijn vrijen tijd regel matig bezoeken kan, staat hier tegenover anders dan de boer. De natuurlijke werkindeeling vraagt van den boer inspanning van alle krachten gedurende een be paalde periode en geeft lange rusttijden, die fnuikend zijn voor de plattelandscultuur, nu ze niet meer ge bruikt worden voor het traditioneele spinnen en weven of het maken van een eenvoudig stuk gereedschap. In dezen tijd worden de dorpsarchitecten opgeleid op een Ambachtsschool. De leermeester, wiens paedago- gische kwaliteiten, naast een groote vakbekwaamheid, lagen in „godsvrucht en een verdiende oorvijg", komt er niet meer aan te pas. En de leerling, eenmaal „afge studeerd", zegt zijn schaafbank vaarwel, trekt zijn zondagsche pak aan en noemt zich in het vervolg „architect". Lijkt misschien hierdoor het vak van bouwmeester zoo moeilijk? 14

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 17