op, buiten de gemeenschap die hun opdrachtgever was, om te denken aan hun eeuwige schoonheid, die ze vertroetelden als hun privaten eigendom en ze verga ten, dat het volk die schoonheid zoo noodig had. Ze gingen schelden op den burger en zijn burgerlijke stijf heid en middelmatigheid, toen ze merkten, dat het volk een surrogaat had gevonden voor de kunst in de bioscopen en in de gipsen plastieken en schreeuwerige prentjes van de bazaars. Ze waren het allemaal eens in de keus van hun verwijten, maar wat hebben zij gedaan? Er zijn er maar weinigen, die naar het volk zijn toegegaan met hun gaven om te schenken en niet om te vragen. Gelukkig wordt deze groep steeds groo- ter, en hun succes is wel niet daverend, maar zeker niet twijfelachtig. De bouwmeesters onder hen pogen voor alles goed te bouwen en hun opdrachtgevers zijn er dankbaar voor. Er is nog veel te doen, want zooals altijd zijn er maar een paar stukjes van het verloren terrein terug gewon nen. Daarom is het nog altijd noodig, dat ons land niet wordt verknoeid door producten uit de teekenin- genmap van een aannemer, maar dat de opgave in de handen gelegd wordt van een bekwamen architect. Dat kan goed, zie maar naar het werk dat door som mige overheidsinstanties gebeurt of naar de boerde rijen van het nieuwe land, dat langs de randen van het IJsselmeer wordt gemaakt, als de schoonste voort zetting van onze grootste traditie om land te veroveren op de. zee; Er zal tijd noodig zijn om ons geheele volk weer tot het besef te laten komen van de groote cul- tureele waarden die het in zich draagt. Dan zal de kunstenaar niet meer schelden op het volk en het volk niet meewarig lachen om een onbegrepen kunst, want dan zal, zegt Gerard Walschap, „de bourgeois minder bourgeois, de kunstcommergant minder rijk, de snob minder toonaangevend, de volkssmaak minder bedor- 90

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 101