INLEIDING
üet is bijkans driekwart eeuw geleden, dat de bekende
schrijver Mr Jacob van Lennep en de Amsterdamsche
historicus Jan ter Gouw tezamen hun werk over de Uit-
hangteekens en Opschriften in het licht gaven. -1)
Wij mogen ons gelukkig achten, dat zij daartoe het initi
atief namen en daarmede den grondslag legden van
onze „gevelsteenliteratuur". Zij volgden aldus een En-
gelsch voorbeeld, blijkbaar de eerste poging tot histo
rische beschrijving en vastlegging van het ontstaan en
het gebruik der uithangteekens.2) Een opsomming van
alle in hun tijd aanwezige gevelemblemen gaven Van
Lennep en Ter Gouw evenwel niet.
Geïnspireerd door deze uitgave, noteerde een onbekend
gebleven Amsterdammer omstreeks 1876 in zijn Schets
boek, straatsgewijs, de door hem in Amsterdam opge
merkte gevelsteenen en gaf daarbij schetsmatig een af
beelding. Mogen dan al de „teekeningen" ternauwernood
dien naam verdienen, voor het vaststellen van verdwaal
de gevelsteenen heeft dit Schetsboek, thans op het
Gemeente-archief aanwezig, groote waarde en is als een
inventaris te gebruiken.
Tegen het einde der vorige eeuw beschreven G. van Arkel
en A. W. Weissman de toen nog aanwezige monumenten
van bouw- en beeldhouwkunst in Noord-Holland3),
waarifi ook de opnieuw in aantal verminderde gevel
steenen werden opgenomen. De Rijkscommissie voor de
Monumentenzorg nam in haar Voorloopige Lijst der
Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst
eveneens de gevelsteenen op. Voor de gemeente Amster
dam verscheen in 1928 een afzonderlijk deel VIL Bij het
hanteeren van deze bron blijft, vooral t.a.v. de gevelstee
nen, voorzichtigheid geboden.
Een lijst van meer dan drieduizend huisnamen, versche-
7