Katholieke voorganger, kon hopen den Hemel te verdienen.
En toch zien wij, dat met de Hervorming het aantal der
burgerlijke instellingen van liefdadigheid, waaronder de
hofjes, toeneemt.
Ter verklaring van dit verschijnsel zijn verscheiden oorzaken
op te noemen. De opheffing der begijnhoven had tot gevolg,
dat hier en daar behoeftige vrouwen zonder dak kwamen,
hetgeen medelijdende burgers in den zak deed tasten. Maar
vóór alles moet niet vergeten worden, dat de toenemende
welvaart sedert het begin der 17de eeuw velen deed beslui
ten een deel van het pas verworven vermogen te besteden
voor een liefdadig doel. Wie rijk geworden was, placht niet
zelden bij zijn leven of na zijn dood een deel van zijn kapi
taal voor dergelijke doeleinden te bestemmen. Wat was
voor velen aantrekkelijker, dan het in het leven roepen van
een stichting, een hofje, waar oude en arme lieden konden
wonen, vooral wanneer aan zoo'n hofje de naam van den
stichter voor eeuwig verbonden zou blijven?
„Bevrediging van ijdelheid", zal de lezer wellicht opmer
ken. Wie deze meening is toegedaan, bevindt zich in gezel
schap van niemand minder dan Mr Jacob van Lennep, die
hevig fulmineert tegen het vermaken van legaten aan lief
dadige instellingen door personen, die in het bezit zijn van
kinderen, of andere erfgenamen hebben. „Slechts hij, die
bij zijn leven geeft en zóó, dat hij er zich eenige genoegens
voor ontzegt, die hij anders zou gesmaakt hebben, mag
inderdaad aanspraak maken op den eerenaam van welda
dig", verklaart deze bekende schrijver.
Naar mijn bescheiden meening is Van Lennep wel wat
streng in zijn oordeel. Het tot stand komen van een hofje
geschiedde vaak reeds gedurende het leven van den stichter,
maar bovendien sluit het een het ander niet uit en wij mo
gen niet anders dan tevreden zijn, omdat zonder deze hofjes
de armoede ongetwijfeld grooter zou zijn geweest, dan thans
het geval is. De hofjes vormen een schakel in de groote
keten van liefdadige werken, die door milde Nederlanders
in den loop der eeuwen zijn verricht, om den nood der
menschheid te lenigen. En het zijn ook geen geringe som-
11