ongeveer 60 huizen in de asch gelegd en zijn er
2 kinderen in de vlammen omgekomen. Mag dit
een groote ramp genoemd worden, nog verschrik
kelijker zou Hilversum in den middag van 25 Juni
1766 getroffen worden, toen wederom een brand in
het dorp uitbrak. Volgens overlevering zou deze
brand in hetzelfde huis zijn ontstaan, waar in 1725
de brand was begonnen. Men was bezig met het
smelten van vet, toen bij ongeluk de vlam in den
ketel sloeg, met het gevolg dat na korten tijd het
achterhuis in lichterlaaie stond. Doordat een gewel
dige oostenwind woei en mede doordat de meeste
Hilversumsche huizen rieten daken hadden, greep
het vuur zoo snel om zich heen, dat binnen korten
tijd vele huizen een prooi der vlammen werden.
Door gebrek aan bluschmiddelen kon men het vuur
niet beteugelen. Eenige inwoners borgen hun huis
raad in de kerk, denkende dat het leien dak wel
voldoende tegen brandgevaar zou beveiligen. Intus-
schen raakte ook de pastorie in brand. De predi
kant, Ds. Arnoldus van der Voort, die net zijn mid
dagdutje deed, vluchtte in „slaapgewaad" met zijn
vrouw de straat op, zonder iets van zijn inboedel
te kunnen redden. Maar zelfs de kerk, die men bui-
.ten gevaar achtte, werd door het vuur aangetast en
brandde geheel uit. Binnen vier uur tijds waren
157 huizen, 46 schuren, de kerk met pastorie, de
school en het rechthuis door den brand vernield.
Door een merkwaardig toeval bleef echter het huis
waar de brand begon voor het grootste gedeelte
gespaard.
De totale schade beliep volgens een oude berekening
332.341 Holl. Guldens, een voor dien tijd wel zeer
hoog bedrag. Uit de omliggende dorpen werd zoo-
80