de doornen wel eens steken. Het zwaantje, een her bergje aan de vaart, bij de intrede van Bussem ge legen, is even onbeduidend, als de andere herber gen. Men zal er evenmin goed rusten, en waarlijk jammer! Indien eene betere herberg daar ware, zoude men meerdere gasten in dit gehuchtje aan treffen, alwaar weinige optrekjes verkrijgbaar zijn." Als de Pelgrim in onzen tijd de Bussumsche „herbergen" zou bezocht hebben, dan zou zijn oor deel wel radicaal anders zijn uitgevallen. Immers de Bussumsche hotels en pensions en trouwens die van het geheele Gooi zijn uitstekend gerenommeerd. Zoo kan men het „De Rozenboom" van tegenwoor dig allerminst aanzien, dat het er vroeger wel eens heet toeging. In 1821 verrees aan de Brinklaan (tusschen Nas- saulaan en Veerstraat) de buitenplaats „Delta". Dit was de eerste Bussumsche buitenplaats. Spoedig kwamen er nog twee bij, namelijk „Engh zigt" en de „Eendragt" (beide aan de Nieuwstraat). Hoewel nog altijd landbouw hoofdmiddel van be staan in Bussum was, had het dorp in de eerste helft der vorige eeuw reeds eenige industrie. Zoo waren er twee kleine weverijen, waar dweilen, lampepit- ten enz. werden vervaardigd. Verder had Bussum een scheepsbeschuitbakkerij en zelfs sinds 1839 een fabriek voor het maken van „Spaansche" zeep. Na korten tijd van bestaan zijn deze bedrijven ten onder gegaan. Alleen de wasscherijen en bleeke- rijen, die omstreeks het midden der vorige eeuw in Bussum verrezen, zijn tot bloei gekomen en bloeien nog. Overigens zou pas na 1874 de Bussumsche in dustrie beter gedijen. Eerst in 1839 kreeg Bussum een korenmolen, maar 71

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 86