een uitbreiding van het raadhuis plaatsgevonden. Ir. J. Gerber, de ontwerper van den nieuwen aan bouw, heeft volgens moderne opvattingen gehan deld door zijn eigen stijl te volgen. De eerste halve eeuw van zijn zelfstandigheid bleef Bussum een klein dorp en ging het er gemoedelijk toe. Maar armelijk was het er ook wel. Langen tijd was er bijvoorbeeld maar één bakker in het dorp en die verkocht geen koekjes of ander fijn gebak, want die luxe konden de meeste ingezetenen zich toch niet veroorloven. In het tweede deel van een zeldzaam 8-deelig werkje „De Pelgrim der Nederlanden" genaamd en dateerend uit het jaar 1828 komt een korte be schrijving van het dorp Bussum voor. „Een waarlijk geschikt plekje gronds;" zoo schrijft de Pelgrim, „ja, ik waag het te zeggen, een schil derachtig oord. De menschen die men er aantreft, zijn goed en werkzaam, terwijl de bloeijende koren velden, door boschjes omheind, met fraaije wandel paden doorsneden, den wandelaar ter verpoozing uitlokken, die ver van het stadsgewoel, de geneug ten des levens onder het gewelf van Gods almagt zoekt." Maar omtrent de herbergen is de Pelgrim minder goed te spreken. „Al belooft men er den reizenden man ook goed logies, is het er zeer slecht. Ratten en muizen dragen in het nachtelijk uur de stroo uit de matrassen weg, en schenken u geene rust. Een kroegje, het haasje genaamd, wordt nog al bezocht; de rozenboom daar tegen over, niet dan bij kermis-gelegenheden. Alsdan wordt er gedanst en wel eens gevochten, het werkvolk van de aan grenzende buitens, die 's Graveland stofferen, spe len er wel eens den baas, zoodat tusschen de rozen 70

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 85