eeuw. Nog omstreeks 1860 was de kleederdracht
van Huizen heel anders en behoudens eenige kleine
verschillen, gelijk aan de toenmalige dracht van
Bussum, Laren en Blaricum. Het was een oude, doch
in den Biedermeier-tijd eenigszins gewijzigde dracht,
waarvan wij een korte beschrijving laten volgen.
Des Zondags droegen de mannen een hoogen hoed
met breed zwart lint, waarvan de einden naar ach
teren afhingen. Verder over een blauwen borstrok
en roode das, die met gouden knoopjes was vast
gemaakt, een aan de heupen uitloopend buis van
bruin laken. Voorts droegen zij een korte broek
met zilveren knoopen, blauwe kousen en lage schoe
nen, van breede zilveren gespen voorzien. Als tee-
ken van rouw was het buis zwart en de das wit.
Als dagelijksche kleeding droegen de mannen een
gestreepte muts, een rooden of blauwen halsdoek,
een ruimzittend buis van grove zwarte stof, met
57
Huizer vrouwendracht in het midden der 19de eeuw.