lijk nogal verspreid en zonder eenige regelmaat
door elkaar geplaatst. De wegen hadden een bestra
ting van veldkeien of waren in het geheel niet ge
plaveid. En bijna overal zag men mestvaalten bij
de huizen.
Een treurig verschijnsel in den ouden tijd was, dat
waar de armste bevolking woonde, de meeste kroe
gen en slijterijen te vinden waren. In de Gooische
dorpen telde men bijvoorbeeld in 1873 niet minder
dan 122 inrichtingen waar drank te verkrijgen was.
Hilversum alleen was in dien tijd 51 kroegen en
slijterijen rijk. Hier was dan ook het percentage
minder bedeelden in het Gooi het grootst.
Elk Gooisch dorp had vroeger zijn molen, waar het
benoodigde koren voor de dorpelingen werd ge
malen. Hilversum als grootste dorp had er zelfs
twee. De meeste Gooische molens zijn helaas ver
dwenen. Alleen die van Laren is behouden ge
bleven en feitelijk bestaat de molen van Huizen ook
nog. Deze bevindt zich echter niet meer in Huizen,
maar is destijds overgebracht naar het Openlucht
museum te Arnhem. Intusschen rekenen wij niet
tot de Gooische molens het buiten bedrijf gestelde
zoogenaamde pepermolentje „De Wandelaar" in
de Eng bij Bussum. Dit molentje is hier destijds uit
de Zaanstreek geïmporteerd.
Kerken behooren gewoonlijk tot de oudste en meest
al ook belangrijkste monumenten van stad of dorp.
In de vroege middeleeuwen telde het Gooi twee
kerken en wel een te Laren op het Sint Janskerkhof
en een te Nardinc, het oude Naarden.
Wij hebben in het eerste hoofdstuk medegedeeld,
dat de kerk van Laren waarschijnlijk kort na de
invoering van het Christendom in deze streken is
27