huis. Langs de zijwanden in het achterhuis is des
winters in zoogenaamde „stelten" het rundvee ge
stald en wel zoodanig dat de koppen naar binnen
zijn gericht. In het midden is de deel, bestaande uit
een vloer van leem, waarop vroeger het graan werd
gedorscht. Karakteristiek voor een Gooisch boeren
huis van het oudere type is de zoogenaamde hooi-
deur, die zich meestal in een der zijgevels vlak ach
ter het voorhuis bevindt. De respectabele afmeting
van deze deur maakt een plaatselijke welving van
het dak noodzakelijk. Hierdoor krijgt het boeren
huis een schilderachtig aspect. De hooideur dient
om de volgeladen wagens met hooi of graan te kun
nen binnenlaten. De oogst wordt in de kap van het
huis geborgen op de slieten, lange dunne palen, die
de bevloering van den zolder uitmaken. Het hooi
bergt men echter met het oog op brandgevaar
meestal in een aparte hooischuur buitenshuis.
De huizen der gezeten burgers in het Gooi werden
vroeger in ongeveer denzelfden trant gebouwd als
de boerenhuizen. Ook bij het burgerhuis was wo
ning en bedrijf onder één dak, hoewel door be
drijf suitbreiding natuurlijk wel schuren e.d. afzon
derlijk werden bijgebouwd. Er zijn in de Gooische
dorpen nog verscheiden oude burgerhuizen bewaard
gebleven. Ze kenmerken zich door een grooten een
voud, maar juist daardoor maken ze niet zelden een
min of meer statigen indruk. Ondanks eenvoud en
gelijkvormigheid bestaan er altijd toch wel enkele
bouwkundige details, waardoor een dateering mo
gelijk is. Zoo zijn, behoudens een paar uitzonderin
gen, de meeste dezer huizen te dateeren van het
einde der 18de tot het midden der 19de eeuw.
Gewoonlijk bevinden zich in den voorgevel twee
24