waterweg werd reeds vroeg gevoeld. Omstreeks het
midden van de 17de eeuw is men van 's Graveland
uit begonnen een vaart naar Hilversum te graven.
Het uitgegraven zand werd voor terrein-ophooging
in Amsterdam bestemd. Men was met het werk in
het eerste kwart van de 18de eeuw al bijna de Hil-
versumsche Eng genaderd, toen het verder graven
op last van de Staten van Holland moest worden
stopgezet, omdat in dien tijd een aanvang was ge
maakt de hooge zandgronden bij Naar den af te gra
ven. Klaarblijkelijk was men van hoogerhand be
vreesd dat door voortzetting van het werk bij Hil
versum concurrentie zou ontstaan, waardoor het
zand dat bij Naarden werd afgegraven en eveneens
voor Amsterdam bestemd was, te weinig zou op
brengen. Eerst bij resolutie van 21 Februari 1794
werd door de Staten van Holland vergunning ge
geven, het graven van de Hilversumsche vaart voort
te zetten.
In 1843 was men met de vaart reeds voorbij
den weg naar Loosdrecht. Hier is toen een brug
gekomen, die betaald werd uit de opbrengst van een
hondenbelasting en daarom den naam Hondenbrug
kreeg. Voorbij de Hondenbrug heeft men de vaart
nog een eindweegs doorgetrokken. Men moest nu
een hoog terrein doorgraven, hetgeen heel wat tijd
vorderde, temeer daar sedert 1851 het werk met
slechts één graver werd voortgezet, die alleen maar
voor de juiste richting en het profiel had te zorgen,
terwijl de koopers van het zand zelf hun aandeel
maar moesten komen uitgraven. Door den aanleg
van den spoorweg meende men dat het belang van
een vaart niet zoo groot meer was en daarom werd
na 1874 het verder graven van de vaart stopgezet.
83