sche „Ceg"; Oud-Friesch heeft „Kai" en „Kei"; Schotsch „Keg". Het Engelsche woord voor slot is „Lock"; „Loc" in het Angel-Saksisch; „Lukke" in het Deensch; „Loca" in het ÏJslandsch; „Loke" in het Waalsch; „Lock" in het Friesch, af te leiden van het Germaansche „Luck". Daarnaast komt voor „Laas" in het Deensch; „Las" in het Zweedsch; „Glas" in het Iersch. In het Latijn is „Laqueus" strik of boeihiermede hangt misschien samen „Lucchetto" in het Itali- aansch, dat een klein springslot beteekent; in het Engelsch „Latch" voor springslot; in het Oud- Engelsch „Lacche". Het Fransche woord voor slot „Serrure" komt van het Latijnsche „Serere", dat aaneensluiten betee kent. „Sera" beteekent schoot. Ook in het Itali- aansch en in het Spaansch vindt men deze woorden „Serratura" en „Cerradura". Tenslotte is het woord „klavier", waarmede een slotdeel wordt aangeduid, dat de veiligheid be werkt en door den sleutel wordt ingesteld, weer in verband te brengen met het Latijnsche „Clavis". Maar meestal vindt men voor dit onderdeel een woord van anderen stam,nl. inhetOud-Hollandsch „Leuvel"; in het Fransch „Levier"; in het En gelsch „Lever", wat dus hefboom of opheffer beteekent. Het woord „Leuvel" is waarschijnlijk Plat-Waalsch en naar Holland overgebracht door 17 Over Sloten en Sleutels 2

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 26