ETYMOLOGIE VAN DE WOORDEN SLOT EN SLEUTEL De Nederlandsche woorden slot en sleutel (en sluiten) en het Oud-Hollandsch „Sloelell" gaan, evenals de Duitsche woorden „Schlosz" en „Schlüssel", terug op den Germaanschen stam „Sklu". Daarnaast kent het Oud-Germaansch ook den stam „Slut". In het Plat-Engelsch komt het woord „Slot" voor, in den zin van grendel of schoot, alsook in het Oud-Friesch. Met den wortel „Ski" hangt ook samen de stam „Klu" in het Greco-Italiaansch, met de beteekenis bewegen„Claudere" in het Latijn beteekent slui ten. „Claustrum" beteekent slot, grendel, baar of schoot. Hiervan afgeleid is ons woord klooster, dat dus afgesloten ruimte beduidt. Evenzoo be teekent „Clausura" kasteel, op dezelfde wijze als ons „slot" en het Duitsche „Schlosz" deze tweede beteekenis hebben. „Clavis" in het Latijn beteekent sleutel dus even eens den cZ.-stam)Daaruit afgeleid zijn „Chiave" in het Italiaansch; „Llave" in het Spaansch, „Clav" in het Oud-Spaansch en „Chave" in het Portugeesch; „Clar" in het Plat-Fransch en „Clé" of „Clef" in het Fransch. Meer afzonderlijk staat het Engelsche woord voor sleutel, n.1. „Key", afgeleid van het Angel-Saxi- 16

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 23