schoot den open of dichten stand van dezen laatste handhaaft. Klavierronding. De ronde uitholling aan den on derkant der klavier, waarop de sleutelbaard- insnijding werkt bij het instellen der klavier. Klavier sleutelboord. Dat deel van den sleutel, dat verschillende tandinsnij dingen heeft, die op de bewegende versperringsorganen werken. Klaviersloten. Sloten, die, ter verkrijging van ver scheidenheid en veiligheid, zijn voorzien van een of meer beweegbare platen of schijven, die door den sleutelbaard worden ingesteld. (Zie draaiklavier en schuif klavier.) Klaviertanding. De tandingen, die in de raampjes of aan den voorkant der klavieren worden in- gefreesd, om opensteken te voorkomen. Klavierveer. De veer, die de klavier naar beneden drukt. Knopslot. Slot, waarbij de dagschoot door een knop in werking wordt gebracht (knopbewe- ging)- Kofferslot. Sloten met overslaglip, voor koffers. Kruis- en reepsleutelbaard. Het sleuteldeel, waarin de insnijdingen zijn aangebracht in overeenstemming met de kruizen en reepen van het slot. Krukslot. Slot, waarbij de dagschoot werkt met een kruk (krukbeweging). Lamelle. Schuivende splitveer, waarop de sleu- 13

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 20