daaraan toe, dat St. Monulphus, de 11e bisschop van
Maastricht en na hem St. Gondulphus omstreeks 560 er
een groote kerk, een „magnum templum" lieten bouwen
ter vervanging van het houten kerkje.
De eerste vraag, die zich thans voordoet, is deze: is in de
tegenwoordige kerk nog een groot of minder groot ge
deelte over van de omstreeks 560 gebouwde basiliek?
Geschiedschrijvers, zelfs van den allerlaatsten tijd meenen
deze vraag in dien zin bevestigend te moeten beantwoor
den, dat zij zeggen, dat in het schip en de zijbeuken, met
uitzondering van het gewelf, nog bijna geheel de door
Monulphus en Gondulphus gebouwde basiliek bewaard is
gebleven. Zij steunen daarbij op oude documenten, die
echter niet teruggaan tot den tijd, waarin de basiliek ge
bouwd zou zijn. Het wil ons daarom beter voorkomen om
de bouwgeschiedenis uit de architectonische taal, die de
steenen spreken, te achterhalen, onder geleide van hen,
die het bouwwerk nauwkeurig onderzocht hebben.
Het blijkt dan, dat omstreeks 900 een driebeukige pijler
basiliek gebouwd werd, welke nog grootendeels in het hui
dige schip bewaard is en die ter vervanging diende van
de door de bisschoppen Monulphus en Gondulphus ge
bouwde kerk, die zeer waarschijnlijk door de Noormannen
bij de overweldiging der stad is verwoest geworden.
Deze basiliek is in het begin der 11e eeuw uitgebreid met
een hallenkrocht en met een dwarspand, dat langer dan
het tegenwoordige was en rechthoekige zijkapellen had.
Zoo wordt o.a. in de „Gesta" der Luiksche bisschoppen
gesproken van twaalf altaren en in andere „Gesta" van
een kerkwijding in 1039 door de bisschoppen Nithardus
van Luik en Gerardus van Kamerijk in tegenwoordigheid
van keizer Hendrik III.
In de tweede helft der 12e eeuw is de westbouw met west
koor opgetrokken, terwijl kort daarop, omstreeks 1225 het
dwarspand in oostelijke richting werd uitgebreid, het koor
werd ingekort en de rechte sluiting aan de oostzijde ver
vangen werd door de tegenwoordige halfronde absis met
flankeerende torens. Bij die gelegenheid werd ook nog de
54