enkele steenen refugiehuizen, die in tijd van oorlog be
trokken werden door kloosters en adellijke families uit de
omgeving der stad.
In de late Middeleeuwen verrezen ook nog enkele wereld
lijke gebouwen, zooals het Dinghuis, met zijn smallen en
hoogen voorgevel, zijn hoog zadeldak en fijn spits torentje,
in de Groote Staat.
Doch tot en met de 16e eeuw hebben de mooie houten
huizen, met hun strooien of rieten daken in al hun schil
derachtigheid hun stempel op het stadsbeeld gedrukt.
Eerst hadden zij nog los van elkaar gestaan, bijna als hut
ten of boerderijtjes op eigen perceelen, maar naarmate
de bevolking zich meer uitbreidde, werden er overal huis
jes tusschen en naast gebouwd, in steegjes en op straat
hoekjes, lange en smalle en soms diep doorloopende. En
zoo werden de ruime brandgangen tusschen de houten
woninkjes en huizingen versmald tot enkel drupgangen,
waar het regenwater in neerstroomde, dat dan verder weg-
kabbelde door de goten, die in het midden der ongepla
veide straten gemaakt waren.
Met die straten zag het er niet hijster goed uit, want bij
het bezoek van voorname personages moesten speciale
maatregelen worden getroffen om de kuilen en gaten te
vullen, de al te groote modderpoelen op te ruimen en de
mestkuilen van de vele in de stad gelegen boerderijen
binnen hun oude begrenzing terug te brengen.
Deze boerderijen gaven den magistraat op momenten van
hoog bezoek veel zorgen. Want al te gewillig dwaalden
soms varkens en koeien de hooge stalpoort af om op de
straat rond te snuffelen en een enkele voorname karos den
weg te versperren.
Ook brachten die boerderijen met hun schuren vol hooi
en koren en hun daken van stroo of riet, zooals alle andere
dergelijke woningen groot brandgevaar mee. Zoodoende
was de magistraat op het einde der Middeleeuwen gedwon
gen het maken van strooien daken en zelfs den bouw van
houten woningen tegen te gaan wegens de vele groote
stadsbranden, die in die tijden in veel steden hebben ge-
38