er varianten tot in het midden der 18e eeuw voor. Wel
bestaan de deur- en vensteromlijstingen niet meer uit af
wisselend groote en kleine blokken, doch uit een of meer
blokken hardsteen of mergel van gelijke breedte, waaraan
ter verkrijging van reliëf eenige voorsprong gegeven
wordt.
Een andere verandering, die zooals reeds gezegd, omstreeks
1700 aanvangt, betreft de consoles, die thans geleidelijk
tegen de architraaf gaan uitloopen. Er is ook een sterke
neiging aanwezig om de kruiskozijnen, de laatste Gothische
survival in de bouwkunst der Barok, uit te breken en de
vensters naar onderen te verlengen. Daardoor moeten er
stukken mergelsteen of hardsteen in de omlijsting geplaatst
worden, hetgeen gewenscht of noodzakelijk maakt, dat de
gevel geverfd werd. Het is dan ook in dezen tijd, dat de
gewoonte ontstaat om de gevels te verven en te pleisteren;
hierop werd overigens reeds in het 2e hoofdstuk (§2)
meer uitvoerig gewezen.
De in den laatsten tijd opgekomen tendentie om de gevels
af te bikken en de oude verflaag te verwijderen, een ten
dentie, die tot op zekere hoogte toe te juichen is, heeft in
vele gevallen den ouderen toestand doen onderkennen en
de plaatsen blootgelegd, waar de kruisvensters zijn uit
gebroken.
Naast de uitloopers van het in het vorige genoemde 16e en
17e eeuwsche woonhuistype treft men in de 18e eeuw ook
gevels aan met een indeel ing in vakwerk, waarbij de
Naamsche steen een soort geraamte vormt van horizontale
en verticale stijlen, dat eenigen voorsprong krijgt. De ven
sters worden dan afgedekt door segment- of lateibogen.
Wij zullen de opsomming van de verschillende typen van
woonhuisgevels niet verder voortzetten en de verschillende
tusschenvormen en variaties achterwege laten, teneinde
den lezer niet te vermoeien met verdere algemeene be
schouwingen. Daarom gaan wij thans over tot de beschrij
ving van enkele van de vele voorbeelden van oude woon
huizen, waaraan Maastricht zoo rijk is.
120