deeld. Deze verdeeling wordt vaak verkregen, doordat de
dwarsdorpels der kruiskozijnen over de geheele gevel
breedte worden doorgetrokken. De kruis- of tweelichtven-
sters als ook de deuren en de lichtopeningen daarboven
worden door mergelsteen en hardsteen omlijst, soms af
wisselend met groote en kleine blokken. Wanneer de dam
men tusschen de vensters smal zijn, raken de blokken
elkaar en is er bijna geen ruimte voor den baksteen. Vaak
is een reeks tweelichtvensters over de gehééle gevel breedte
aangebracht.
De voorgevel, die vaak door hoekblokken omgeven is,
wordt meestal horizontaal afgedekt door een hoofdgestel
in mergel, met een geprofileerde frontlijst, terwijl deze
gedragen wordt door consoles van mergel, die op een
architraaf rusten. Ter versiering bevinden zich tusschen de
consolés vaak ruitvormige diamanten of rozetten in mer
gel, die soms aan denzelfden gevel elkaar afwisselen. In
de 18e eeuw wordt het hoofdgestel vervangen door een
fries of door een bekroning met reliëfs in stucwerk.
De consoles zijn vaak versierd met groeven of acanthus
bladeren en onder de bekroning sterk ingehold, eindigend
tegen de architraaf. Deze sterke inholling is bij huizen uit
de 18e eeuw vaak niet meer aanwezig. De consoles sluiten
dan meer geleidelijk tegen de architraaf aan.
Daar de meeste Maastrichtsche woonhuizen uit deze pe
riode, zooals gezegd, aan den voorgevel horizontaal zijn
afgedekt, hebben zij zadeldaken, die tusschen hooge brand-
of zijgevels gevat zijn. Deze zijgevels zijn in dit geval dan
trapgevels of bezitten in- en uitgezwenkte dekstukken.
Naast de horizontaal afgesloten voorgevels komen ook, zij
het dan veel minder vaak, topgevels voor, die hetzij met
vlechtingen, hetzij met een rollaag of met trappen zijn
afgedekt.
Behalve de woonhuisgevels, die zich op levendige wijze
door het gebruik van verschillend materiaal onderschei
den, zijn er ook gevels van een voornamer genre, die geheel
uit hardsteen zijn opgetrokken. Bij deze gevels, die alle
van na het midden der 17e eeuw dagteekenen, heeft men
118