Doch hiermee staan wij reeds in de 16e eeuw, die op het
gebied der versterkingskunst een groote evolutie heeft
doorgemaakt, zooals wij in het volgende bij de beschrij
ving der z.g. „buitenwerken" zullen zien.
c. Latere versterkingen. De buiten
werken.
De groote veranderingen op het gebied der vestingbouw-
kunde in de 16e eeuw werden veroorzaakt door de invoe
ring van het vuurgeschut en door de steeds grootere uit
werking ervan op de steenen omwalling. Weliswaar tracht
te men door het aanbrengen van zwaarder metselwerk hier
aan weerstand te bieden, doch te vergeefs. Zoodoende
begon men weer zijn toevlucht te nemen tot de oudere
verdedigingselementen, namelijk de aarden wal met natte
grachten. Reeds spoedig kregen deze aarden wallen den
vorm van ronde, aarden schansen of rondeelen; vervol
gens werden zij voor den ouderen steenen vestingmuur uit
gebouwd tot driehoekige ravelijnen of halve manen. Zoo
groeide er buiten en rond de oude omwalling een geheel
nieuw stelsel van verdedigingswerken en buitenwerken,
waarin men verschillende bouwphasen onderkennen kan.
De reeds genoemde rondeelen „Haet en Nijd" en „De
Vijf Koppen" met zwaarder metselwerk en een grootere
middellijn vertegenwoordigen nog een oudere phase, mede
omdat zij zelf nog een deel van de ommuring vormen en
dus eigenlijk nog muurtorens zijn.
Langzamerhand ontstond er onder invloed van de Italiaan-
sche versterkingskunst en van eigen Nederlandsche ves
tingbouwers, zooals Simon Stevin en Menno van Coehoorn
een eigen vaderlandsche versterkingskunst met een vrij
ingewikkeld, wiskundig gefundeerd stelsel van verdedi-
gingsliniën. De ommuurde stad werd ombouwd met ge-
bastionneerde regelmatige veelhoeken, waarbij de meet
kundige figuur maatstaf en uitgangspunt vormde.
Reeds vroeger waren bij de Italiaansche bevestigingsma
nier de torens en rondeelen geheel vervallen en werd de
97
Maastricht. 7