een trap via een „ruim en luchtig buitenportaal" bereikbaar. Niet minder interessant was de inrichting van het eronder gelegen „dolhuis", Leidens oudste krank zinnigengesticht. De „uitzinnigen", waaronder naar het begrip dier tijden ook de losbandigen waren begrepen, huisden hier in donkere cellen, welke volgens hooggeleerd advies moesten zijn „hoe don kerder hoe beter". Zij waren daartoe aan beide zijden door een gang van de buitenwereld gescheiden. Het ingangspoortje van het gasthuis ligt nog in de O. L. Vrouwekerkkoorsteeg, vroeger Pastoorssteeg genaamd. In de cartouche stond eertijds een schil derij dat nu in de Lakenhal is. Aan beide zijden van den ingang liggen de woningen van gehuwde pro veniers, die zich terwille van een weiverzorgden levensavond in het gasthuis inkochten. Aan de Cecileastraat lag de zaal voor de ongehuwde, „aan tafel levende" proveniers. In de zaal aan de Zions- steeg waren kinderen ondergebracht, die men thans in een opvoedingsgesticht zou plaatsen. Het was voorwaar een bonte bevolking, waaronder de tucht moeilijk viel te handhaven. Het Rijnlandshuis 1599. Ook de hoogheemraden van Rijnland lieten een begin maken met den bouw van een gemeen landshuis dat een meer waardige zetel voor hun bestuurscollege zou zijn en het zooveel onderhoud eischende huis aan de Breestraat moest vervangen. Lieven de Key was in die dagen geen onbekende te Leiden. Hij maakte de plannen voor het stadhuis en werkte aan het woonhuis van den rijken koopman Daniël van der Meulen aan het Rapenburg. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat aan hem opdracht tot het maken van plannen werd gegeven. Hij zond twee „patronen" met een variant in. 57

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 69