ten aan den Haagweg lag de Waddingerschans ter
hoogte van de Vink. Deze was een groote vesting,
die den Leidenaars door het voortdurende artillerie
vuur zooveel hinder veroorzaakte. Zij werd door een
koenen uitval veroverd en met den grond gelijk ge
maakt. Aan de overzijde van het Galgen water, iets
dichter bij de stad lag de Warmoesschans, die met
de schansen Poelbrug en de Voskuyl de wegen uit het
Westen beheerschten. In het Oosten, waar Valdez zijn
hoofdkwartier had, lag bij Roomburg een schans in
den hoofdweg.
Al deze punten waren strategisch juist gekozen, doch
zij lagen zóó ver uiteen, dat het den Leidenaars niet
moeilijk viel zich in het duister een uitweg te zoeken
tusschen de schansen om voedselvoorraden binnen
de wallen te sleepen. Zelfs het vee graasde aanvan
kelijk nog buiten de wallen en liep bij het luiden
der noodklok vanzelf naar de poort, terwijl ook
de koolvelden nog lang een bron voor de voedsel
voorziening waren. Gevaarlijker was het, wanneer
boden werden uitgezonden om contact te zoeken
met Oranje; zij moesten zich in het duister een
weg banen tusschen de schansen. Met smacht
wachtte men tot uit de naburige stad kanon
schoten weerklonken ten teeken, dat.de boden veilig
waren aangeland. Met nog grooter vurigheid ver
beidde men het oogenblik van hun behouden terug
komst. Het hongerige volk liep dan te hoop bij het
stadhuis om te hooren of de burgemeesters een hoop
volle tijding te geven hadden.
Steeds nauwer echter trok Valdez den kring der blok
kade om de stad. De schansen lagen tot vlak onder
de muren. De toestand werd onhoudbaar en het volk
leed meer dan mogelijk was. Alleen een Van der
Werff kon met den onwrikbaren van Hout weerstand
bieden aan den druk der wanhopigen. Hongersnood
en pest sleepten 6000 menschen ten grave.
50