vermeldt jaren, waarin meer dan 10.000 personen
aan de pestziekte overleden.
Elke parochie had daarom vanouds haar gasthuis.
In de oude stad lag het Katrijnengasthuis aan de
Breestraat, bij St. Pancras het gasthuis gewijd aan
Onze Lieve Vrouwe en in Maredorp het nu nog
bestaande St. Eüsabethgasthuis. Dan. had men nog
de verblijfplaats voor de „onreinen" of leprozen, de
lijders aan besmettelijke ziekten, die buiten de stads
muren gebannen waren.
De bouw dezer gasthuizen was geheel afwijkend van
onze hedendaagsche begrippen. De zieken werden in
één groote ruime zaal bijeen gebracht, waar de
bedsteden tegen de lange wanden stonden. Aan de
korte zijde der zaal of in het verlengde ervan bevond
zich het altaar, zoodat de zieken de diensten konden
meemaken. De ramen waren hoog geplaatst en kwa
men op een galerij uit. Zoo waren ook de gasthuizen
te Leiden gebouwd.
Het Leprooshuis.
Reeds in 1385 is er sprake van een samenwoning
van leprozen buiten de muren van de stad aan het
Noordeinde. Het gasthuis werd aangeduid als de
„St. Anthoniskapel", hetgeen erop wijst, dat zij vol
gens middeleeuwseh model was gebouwd, zoodat
kapel en ziekenzaal één ruimte vormden. In 1416 en
1427 werd, blijkens oude geschriften, flink aan den
bouw van het huis gewerkt. Op de plaats, waar
thans de Witte Singel met het Galgewater samen
komt, lag het huis der verstootenen, van de men-
schen, die „besmet zijn mitter lazarien" en de stad
niet mochten binnen gaan dan gekleed met een
wijd in tweeën gedeeld kleed, de zgn. vliegers, waar
door zij reeds op verren afstand te herkennen waren.
In 1428 verkregen zij een groot recreatieterrein voor
41