gesticht in een huis, dat door een bloedverwant van de stichteres werd geschonken en later zoo het klooster levensvatbaar bleek te zijn werd het verbouwd en vergroot met een kapel en een begraaf plaats, hetgeen alleen onder bedingen van de moederkerk mocht geschieden. Mannenkloosters waren er slechts drie. Ten eerste het klooster Lopsen of Hieronymusdal, gelegen buiten de toenmalige Rijnsburgerpoort, dat eenige vermaardheid had, omdat de broeders zich naam hadden verworven als verluchters van handschriften eri Comelis Aurelius, de schrijver van de Divisie kroniek, er woonde. In 1626 werd dit klooster op geheven en kwamen de eigendommen aan de stad. Voorts het Cellebroedersklooster, thans de universiteitsmanege, waarvan de broeders ook Alexianen werden genoemd en zich bezig hielden met het verplegen van pestlijders. Deze broeders, die geen priesters waren, hebben in Leiden door hun gedrag wel eens opspraak verwekt. Tenslotte het Minderbroedersklooster, dat gelegen was aan het Broertjespad buiten de oude Hoogewoerdspoort, ter plaatse, waar later de Zijl singel gegraven werd. De paters, onder wie de bekende prediker Broeder Floris, speelden een groote rol, ook in het stedelijk leven van Leiden. Nog on langs zijn bij het graven nabij het Broerspad oude fundeeringen gevonden, vermoedelijk uit dit klooster afkomstig. De kloosterlingen verheugden zich doorgaans in de sympathie der burgers en genoten de bescherming van de overheid. Het stadsbestuur schonk hun vrij heid van accijnsen en andere tegemoetkomingen. Zij leefden bijna zonder uitzondering getrouw aan hun orderegels, al viel hier bij de komst van den nieuwen geest een verslapping, in het bijzonder bij de Cellebroeders, te constateeren. In dit licht moet 35

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 42