groote gebouwen verrezen voor het algemeen nut waaronder als eerste het Raadhuis te noemen valt. Zoodra een stad stedelijke rechten ontving en er dus een regelmatig onafhankelijk stadsbestuur begon op te treden, kwam er behoefte aan een vergaderplaats voor de vroede vaderen. In Leiden vond dat overleg waarschijnlijk nog lang op 's Gravenhof plaats, want eerst in 1392 is er sprake van een zelfstandig raadhuis. In 1413 wordt er iets meer bekend van dit gebouw door de verbouwingsrekeningen uit die dagen. In 1426 wordt het met een schepenkamer „daer de scepene mogen in te raede gaan", uitgebreid. Eerst tusschen de jaren 1455 en 1463 vond, met bij trekking van belendende perceelen een omvangrijke vergrooting en verfraaiing van het „stedehuys" plaats. Philips van Bourgondië had het college van de veertigen, den raad zouden wij zeggen, ingesteld en dit maakte een ruime vergaderplaats met bijbehoorende bureaux noodzakelijk. In 1481 vond tijdens de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten een ontploffing plaats, waardoor het gebouw deerlijk werd gehavend. Na herstel hiervan kwam het in den toestand, zooals ten tijde van het beleg. Zoo menigmaal heeft Van der Werff daar in de sombere dagen zijn ernstige, maar vastberaden stem in de vergadering doen hoorep.De plaat in het kaart boek van Van Dulmanhorst (1588) geeft ons een duidelijk beeld van het Gotische bouwwerk, waarvan men bij de laatste restauratie het oude gevelwerk achter de latere bekleeding heeft teruggevonden. Ook de uitbreiding van 1455 aan de Westzijde, met de drie hooge vensters, waaraan veel ten koste werd gelegd, is op deze prent duidelijk als een afzonderlijk geheel te zien. In 1573 brandde de toren af, doch werd spoedig daar- 27

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 32