einde van de 13e eeuw als „hospitalis pauperum"
werd gesticht. In dit vierendeel bevonden zich de
oude waag en de „craen", welke nog vele eeuwen,
zij het in gewijzigden vorm, dienst heeft gedaan. In
deze omgeving bevond zich ook de „groote brug", die
Leiden met het Rijneiland verbond. De wapen-
beelden, die bij den opgang van den Burcht zijn
opgesteld en van deze brug afkomstig zijn, dragen
het wapen van Leiden en Rijnland. Dicht bij het
„Noord ende" lag over den Rijn de zoogenaamde
„nieuwe brugge" (thans de Bostelbrug), die tot het
weilandengebied aan de Mare toegang gaf.
Het groote vierendeel ten Oosten hiervan, waarin de
grafelijke gebouwen en de Pieterskerk gelegen waren,
werd Vleeschhuisvierendeel genaamd naar de
Vleeschhal in de Koorsteeg bij de Pieterskerk. In dit
vierendeel lag ook, vlak bij de Noordpoort, 's graven
.crijthof", waar „te kampe" gevochten werd, en het
Lombardhuis aan den hoek van de Voldersgracht en
het Rapenburg, waarin de grafelijke bankiers hun
zetel hadden.
Het Wolhuisvierendeel, dat ten Zuiden van den
Coninxweg lag, bevatte het „wolhuis" met het weef-
huis, waarnaar dit stadsdeel genoemd werd. Het
begijnhof en de commanderye besloegen met de „ark
of stienschuur" een groot terrein, dat daartoe van
's graven boomgaard en hoeven was afgenomen.
Het laatste en kleinste vierendeel was het Want-
huisvierendeel, genoemd naar de oude Lakenhal,
die achter het stadhuis, aan den Rijn, gelegen was.
„Het Raethuys", aan de Breestraat, werd de zetel van
het stadsbestuur, toen men niet langer op het gra
felijke raadhuis bijeenkwam.
Zoo groeide Leiden tot een stad en begonnen zich
stilaan op het Hoogeland en aan de Mare nieuwe
kernen te ontwikkelen, die weldra als vergrootingen
bij de stad werden getrokken.
22