den 19en December 1266 op Teylingen verleende,
bevatte een bevestiging van oude rechten. Blok meent
ongeveer het jaar 1200 te mogen aannemen, als het
jaar waarin Leiden zijn stadsrechten ontving.
Leiden in de 13e eeuw.
Zoo werd Leiden in de 13e eeuw een stad, niet alleen
met stedelijke rechten, doch ook met een echt stede
lijk karakter. De belangrijkste bebouwing lag aan de
„groote straete". Aan de wevers, die zich in verband
met de gistingen in Vlaanderen en tengevolge van
geboden faciliteiten hier kwamen vestigen, werd de
Voldersgracht, later Langebrug genaamd, toegewezen.
Het oude Leiden werd toen omsloten door het Steen-
schuur, het Rapenburg en den Nieuwen Rijn. Het
was verdeeld in vier vierendeelen, elk genaamd naar
het belangrijkste gebouw, dat erin gelegen was. De
scheiding werd gevormd door de twee hoofdwegen,
den hoogen rijndijk, thans Breestraat geheeten, en
loodrecht daarop de „Mairsmanstraete". Deze laatste
voerde naar de „antiqua pons", de oude brug over
den Rijn naar het Rijneiland, waarop de Burcht
gelegen was. Naar het Oosten liep deze straat onder
den naam „de Kercstege" tot de Voldersgracht en
daarna verder langs de Pieterskerk onder den naam
„Coninxweg", thans Kloksteeg geheeten, naar den
stadswal.
Op de scheiding van deze wegen lag de „blauwe
steen", de historische plaats, waar belangrijke von
nissen, zooals ontpoortering en executie werden ten
uitvoer gebracht. Deze steen is door de zorg van
belangstellenden weer ter plaatse aangebracht.
Het meest Noordelijk vierendeel, het z.g. Gasthuis-
vierendeel ontleende zijn naam aan het St.
Katrijnengasthuis, dat op de plaats van de huidige
stadsgehoorzaal en de Waalsche Kerk reeds aan het
20