familie met haar gevolg in kleurige kleeding uitreed
en hoe bedrijvig het er kon zijn, wanneer op het
crijthof bij de Witte poort de ridders bijeen kwamen
om hun krachten in het toumooi te meten. Mocht
weer eens een sloopingswoede over de menschheid
komen, zooals een eeuw geleden, dan moge zij in
dit gebouw een dankbaar object vinden.
Van den ouden vluchttoren, de kern van het Graven
steen, zijn bij de restauratie welke in vollen gang
is vele herinneringen uit dien tijd te voorschijn
gekomen. De oude carcer, afgedekt met een koepel
vormig gewelf op vierkanten grondslag, steunend op
muraalbogen (een zeer zeldzame constructie) de oude
ingang en de schietgaten, die onder de pleister te
voorschijn kwamen, zullen in den ouden staat wor
den hersteld. Zoo zal er nog iets te zien blijven, dat
herinneringen oproept aan Leiden als grafelijke
woonstede.
Zoo was de ontwikkeling van de stad Leiden wel een
zeer bijzondere. Er waren drie ontstaans-oorzaken,
die tegelijk optraden. Eenerzijds de Graaf, die de be
zitter was van het stedelijk gebied en resideerde in
het Gravenhof waar hij of zijn plaatsvervanger, de
baljuw van Rijnland, recht sprak, anderzijds zijn
leenman, de Burggraaf op het Rijneiland, die ook
bepaalde rechten in de stad bezat. Daartusschen ont
wikkelde zich met de hulp van en ondanks deze over
heden de stedelijke kern, met als middelpunt de
oudste plaats van bewoning de Breestraat, toen de
„groote straete" genaamd.
Wanneer Leiden stedelijke rechten verkreeg, is niet
met zekerheid bekend, doch we mogen op goede gron
den aannemen, dat de datum van de viering van het
750-jarig bestaan niet ver meer verwijderd is. De
eerste ons bekende voorrechtsbrief, dien Floris V op
19