bevond en bij het naderen van den vijand werd
prijsgegeven. De burggraaf zetelde vermoedelijk op
het kasteel te Katwijk aan den Rijn. Binnen den
burcht bevindt zich de waterput, waaraan zoo gaarne
de rijkste fantasieën van wijdvertakte onderaardsche
gangen worden verbonden, een onderdeel even on
misbaar voor de verdedigers als het abusievelijk tot
uitvalspoortje gerestaureerde „secreet".
Van den oorspronkelijken tufsteenen burcht is nog
slechts een klein gedeelte over, doch de uiterlijke
vorm werd bij latere vernieuwingen gehandhaafd.
Van hevige strijdtooneelen is deze burcht getuige
geweest vooral bij den strijd van gravin Ada van
Holland met haar oom Willem I in 1204, hetgeen in
een rijmvers op een schoorsteenstuk in schrijvers
huis aldus wordt bezongen:
Ziet hier den Leidschen Burg, waar
Ada was Gevlucht,
die Overschoone Spruyt; door
Kennemers Besprongen
wierd zij uit Hongersnood ter
Overgaaf Gedwongen:
Beklaachlyk offer van Aleida's Gloriezucht!
Tot 1650 is dit gebied binnen Leiden, zij het dan dat
vele gronden aan den Ouden en Nieuwen Rijn voor
den bouw van huizen werden verkocht, in de burg-
grafelijke familie vererfd, waarna het in stadsbezit
kwam. De burggraven, die op het Rijneiland en ook
in de stad vele oude rechten bezaten, hebben in de
stadsontwikkeling een groote rol gespeeld. Zij be
noemden langen tijd schout en schepenen, bezaten
marktrechten, hofsteden en molens in Leiden en
zijn verre omgeving.
De stad Leiden mag zich gelukkig prijzen, dat bij al
wat er aan historische gebouwen onder den moker
gevallen is, de burcht nu al zooveel eeuwen bewaard
14