OUD-LEIDEN
Menig „Leijenaar" zegt van zijn stad, dat
deze zoo doodsch is, dat er zoo weinig te
beleven valt; maar dat pleit alleen maar
tégen (hem en vóór (het aloude Lugdunum
Batavorum.
Want hoeveel getuigenissen van roem-
rijk verleden zijn er nog over! De Burcht;
het Gravensteen; de waltoren „Oosten
rijk", eeniig overblijfsel van het beruchte
beleg; de Academie, het-gevolg ervan;
de Waalsdhe Kerk, een van de overblijf
selen van het, uit 1276 stammende,
Kathrijnegasthuisen nog zoovele andere
gebouwen.
Maar de belangstelling voor de stad
neemt steeds toe, gezien de verschillende
restauraties en het werk der onvermoeide
vereeniging „Oud-Leiden".
En om aan deze belangstelling uiting te
geven, wordt in dit boekje over het oude
Leiden geschreven. Achtereenvolgens wor
den behandeld de toestand van de stad
in den grafelijken tijd, in den Katholie
ken bloeitijd, verder het beleg en de ge
volgen ervan, de gouden eeuw en de tijd
van verval lin de 18e eeuw en gedurende
de Pransche overheersohing. Het boek
wordt besloten met een perspectief", een
blik 'in de toekomst, wanneer Leiden zijn
ouden luister herwonnen zal hebben.
Kortom ,,'t Begin, den Voortgang ende
den Wasdom derselve", zooals Orlers het
noemt in zijn „Beschrijving der Stad
Leyden".
Moge vooral de jeugd voor wie dit
boekje voornamelijk geschreven is
er uit leeren, dat oude schoonheid geëer
biedigd en onderhouden moet worden,
opdat ook ons nageslacht getuige kan
zijn van den roem en de werkkracht der
voorouders.