door een pijnlijke gebeurtenis, waarvan de sporen
tot op onze dagen nog niet zijn uitgewischt. Op den
12en Januari 1807 om half tien des morgens was een
schip Leiden binnengevaren, dat aan het Steen-
schuur gemeerd werd. Buiten den schipper Van
Schie wist niemand in de geheele stad, dat hier
37.000 Kg. kruit lag, dat naar Delft vervoerd moest
worden, 's Middags om kwart over vier dreunde een
zware slag over de stad, de huizen kraakten en
stortten ineenHet kruitschip was in de lucht
gevlogen. Het was reeds donker, het sneeuwde en
vroor; een vreeselijke toestand. Reeds vier uur later
verscheen de koning op het terrein van de ramp
en nam persoonlijk de leiding van het reddingswerk
op zich, loofde terstond 10 dukaten uit voor de
redding ;van elk menschenleven, stelde f. 10.000.
uit eigen middelen ter beschikking en f. 100.000.
uit 'sLands kas in het uitzicht.
Eerst den volgenden dag, toen het licht de duisternis
verdreef, kon men den droeven inventaris opmaken
van den zwaren slag, welke Leiden getroffen had.
151 burgers waren gedood en een der mooiste ge
deelten van de voorname stadsgracht was vernield.
Hiermede was voor Leiden een groot probleem ge
schapen dat feitelijk nimmer bevredigend is opgelost.
Aan voortvarendheid heeft het toen niet ontbroken.
De koning was er de man niet naar de zaak, die hij
zelf zoo ter harte genomen had, te laten rusten.
Reeds enkele dagen na de ramp werd per adver
tentie een prijsvraag uitgeschreven voor de bebou
wing van het terrein dat de naam van de „ruïne"
zou krijgen. Het terrein werd bestemd voor een
nieuw academiegebouw met bibliotheek en obser
vatorium, een korenbeurs en kazernes. Op den eersten
verjaardag van de ramp werd de eerste steen ge
legd voor een gedenknaald ter nagedachtenis aan
de slachtoffers.
92