70
toeschrijven, dat vroeger op naam stond van Adriaen
Pijnacker. Inderdaad ligt de toevoeging van een I'. aan
de A.K. en de verklaring van het monogram als P.A.K.
of Pieter Adriaensz. Kocx meer voor de hand. Wel
terecht merkte Hudig op, dat in het monogram de P met
den ophaal van de A is verbonden en niet met den
neerhaal, zoodat ongetwijfeld het monogram als P.A.K.
en niet als A.P.K. gelezen moet worden. Ook had blij
kens het samengestelde monogram dat Jacobus Pijn
acker tezamen met zijn broer Adriaen en zijn zwager
Cornelis de Keyser in 1680 als hun merk voor roode
theepotten deponeerde, Adriaen tot monogram^1).
Dat in notarieele acten Jacobus en niet Adriaen naar
voren treedt en de laatste na enkele jaren als leider van
„de Twee scheepjes" te hebben gewerkt, een onderge
schikte plaats ging innemen als meesterknecht bij een
anderen plateelbakker, is een bewijs te meer er voor dat
het een vergissing is in hem een meester plateelbakker
van beteekenis te zien. Een bevestiging van de vervaar
diging van de navolging van Japansch Imari porselein
met rood en goud en het monogram het bekende
zoogenaamde Pijnacker aardewerk, in de plateelbak
kerij van Pieter Kocx en van zijn weduwe, vind ik in
een contract, opgemaakt door een Delftsch notaris in
1713. Hieruit blijkt dat vier plateelschilders zich in
dertijd hadden verbonden bij Kocx' weduwe te blijven
werken, zoolang zij het bedrijf zou blijven uitoefenen,
en wel speciaal om de kunst van het goud te schilderen
D Dit monogram is
f) Jacobus Pijnacker
Cornelis Keyser
Adriaen Pijnacker
Zie Oud-Holland 1901 blz. 117 en onze blz. 68 noot 1.