aangewezen om voor bepaalde belangen op te komen,
zien wij in 1684 de jongere generatie met Samuël van
Eenhoorn, zoon van Wouter, en Lambertus Cleffius en
Quirijn Kleynoven als vertegenwoordigers der geza
menlijke meesters plateelbakkers en winkelhouders de
ons reeds bekende opdracht krijgen den wederinvoer van
hun producten in Engeland te bepleiten. Zij hadden uit
negen voorgedragenen van dertig meesters de meeste
stemmen gekregen1).
En weer zijn het onderteekenaars, nu van de acte
van 1693 nopens het gebruik dat zij hadden gemaakt
van Engelsche aarde, waaruit wij de namen leeren ken
nen te veel om ze alle op te noemen van de toen
malige meesters plateelbakkers, waaruit wij er nog
slechts een aantal willen aflezen als Paulus Durven,
Jacob Cool, Van der Straten, Huybrecht Brouwer,
Symon Mesch Jorisz., Lambert van Eenhoorn, Lieve
van Dalen, Lovys Victor, Adriaen Cocx, Elisabeth
Schoonhoven, Gerret Kam, Barbara Mesch e.a., allen
„porceleyn-" en tegelbakkers te Delft. Onder hen zijn
ook weer jongere leden uit plateelbakkersfamilies.
Dit brengt ons als vanzelf tot de familierelaties. Als
een voorbeeld uit vele kies ik tot uitgangspunt de
familie Van Eenhoorn, de voornaamste eigenaars van
de plateelbakkerij „de Grieksche A", van wie de boven
reeds genoemde Wouter van Eenhoorn in 1664 bij een
Haagschen notaris liet vastleggen, dat een van zijn
voorouders een van de eerste vinders was geweest van
de „gentiliteyt van het Nederlants porceleyn te
backen". Het is deze plateelbakkerij die, naar wij thans
met groote zekerheid kunnen aanwijzen, gedurende
D Onder die negen zijn ook Willem Cleffius, Jacobus Pijn-
acker, die zes stemmen, en Adriaen Pijnacker, die slechts één
stem kreeg, voorts Simon Mesch, Alardus Kleynoven en J. Kool
of Cool. De drie gekozenen hadden respectievelijk 21, 20 en 12
stemmen gekregen. Tot de onderteekenaars behoort ook de jeug
dige Rochus Hoppesteyn, die pas in 1686 aan het hoofd van 't
Jonge Moriaenshooft zal komen te staan en in 1684 nog onder
zijn moeder werkzaam was.
68