58
schotel van de gewone winkelsoort en een rond zoutvat,
van binnen hol, uit één stuk gedraaid. De schilder moest
uit de hand schilderen een half dozijn groote schotels
(grootste grooten) met fijne punten1) en een groote
fruitschotel, die over het geheele vlak beschilderd moest
zijn. Bovendien moesten zoowel de draaier als de schil
der dertig borden van kleinere afmeting, de een draaien,
de ander schilderen. Dat voor burgers van de stad Delft,
zoons van meesters en van elders gekomenen het intree
geld verschilde, geeft ons, waar noodig, gelegenheid
deze drie groepen duidelijk te onderscheiden2).
Het zijn vooral de acten, die de vele Delftsche pla
teelbakkers lieten opmaken bij de talrijke notarissen
hunner stad, die ons helpen aan een beeld van het
bedrijvige leven in de plateelbakkerijen en van hun
eigenaars en familieleden en arbeidskrachten. Dat dit
bedrijf zich in Delft pas in den loop der 17de eeuw
ten volle ontwikkelde om tot steeds grootere ontplooiing
te komen, wordt ook bewezen door het feit dat Mr Van
der Burgh in twee registers van een notaris tusschen
de jaren 1578 en 1598 geen plateelbakkers of „geley-
erspotbackers" aantrof. Wel vond hij op het jaar
1596 als getuigen den bovengenoemden Harmen Pie-
tersz. plateelbakker en Henrick Gerritsz. mede plateel
bakker. Des te grooter is het aantal plateelbakkers, dat
zich in den loop van de 17de en 18de eeuw tot de
Delftsche notarissen wendde. Over hun particuliere
aangelegenheden spreken de testamenten, die oud en
jong, ziek of gezond, ten behoeve van elkander lieten
opstellen, herriepen of weer gewijzigd lieten opteeke-
nen. Uit inventarissen bij de afwikkeling van erfenissen,
verkoop of andere gelegenheden hoort men van zelf
ook over de plateelbakkerijen en woningen, waarnaast
andere huizen en grond mede eigendom der plateel-
1) Er staat „poorten", wat een vergissing is. Het woord
„punten" is een bekende term voor een soort van randversiering.
2) Een burger betaalde zes gulden, een meesterszoon drie, een
vreemdeling twaalf gulden.