57 een register van alle meesters en winkelhouders en eveneens de opteekening van de betaalde meestergelden der nieuwe meesters en winkelhouders bevat. Het aan tal der plateelbakkers en plateelbakkerijen is dan al zeer aanzienlijk. In den bloeitijd van het ,.Delftsch", waarover dit tweede Meesterboek loopt, kan men al ge makkelijker dan te voren de meesters van de meester knechts onderscheiden, doordat de eersten veelal door de vermelding van den naam hunner plateelbakkerij als meesters-eigenaars of beheerders worden aangeduid. Ook de begraaf registers van Nieuwe en Oude Kerk verschaffen inlichtingen. Daar vindt men sinds 1597 eerst eenige kinderen van plateelbakkers vermeld en een „huisvrouw"; in 1624 de eerste plateelbakker, Pie- ter Huygensz., wat er op wijst dat het aantal der pla teelbakkers vóór 1600 nog niet groot is geweest. Ook in deze registers neemt het aantal plateelbakkersnamen allengs toe. Uit het getal der dragers en koetsen, die hun stoffelijk overschot ten grave droegen, dat tot 14 en 16 en zelfs 18 varieerde en in het bijzonder bij eenige eigenaars van bekende plateelbakkerijen vermeld wordt, kan men den staat van verschillenden hunner reeds opmaken, zonder dat daarover de notarieele acten ons nog hebben ingelicht. Zoo werd Lambertus van Een hoorn, overleden in 1721 in de plateelbakkerij „de Metaele pot", met 18 dragers en koetsen naar een eigen graf gebracht. De Keurboeken van het Sint Lucasgilde heeft Ha- vard in het eerste deel van zijn „Ceramique Hollan- daise" besproken. Wij kunnen dit hier niet uitvoerig doen. Wel nemen wij er een en ander uit over betref fende de proeven die een draaier en een plateelschilder moesten afleggen om na vier later zelfs zes jaren leerlingschap in het gilde te worden toegelaten1). Zoo moest de draaier maken een sirooppot, een salade- 1) Gemeente Archief Delft, 7de keurboek fol. 345 vo, gilde- bepaling van 1654.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 62