afgedrukt, terwijl in het zesde deel uit de registers van
begravenen door Mr J. Soutendam een lijst van Delft-
sche kunstenaars is gepubliceerd. De twee Meesterboe-
ken, waarin naast de schilders en andere beoefenaars
van de kunst of het kunstambacht de plateelschilders
en plateelbakkers voorkomen, loopen, het eerste van
1613—1649, het tweede, waarin naast de Meesters ook
winkelhouders1) staan opgeteekend, van 1650—1714.
In het register voor in het eerste deel zijn de „plateel
schilders" in één groep vereenigd. Wij vermeldden
boven reeds eenige meesters van die lijst. Achter de
namen van wel 20 dezer plateelschilders leest men
de latere toevoeging dat zij de stad hebben verlaten.
Zij gingen wel elders hun kunst beoefenen. Uit het op
de meesterlijst volgende register van alle nieuwe mees
ters, die sinds het jaar 1613 in het gilde zijn opgeno
men, waarbij deels namen van de eerste lijst, leerden
wij reeds dat verschillende plateelbakkers van elders
waren gekomen, maar ook waren er burgers van Delft
en zoons van Delftsche meesters onder hen. Het aantal
der namen wijst op een plateelbakkersbedrijvigheid van
eenige beteekenis, maar van welken omvang weten wij
niet. Daarover kan het eerste Meesterboek ons niet in
lichten, ook al omdat er geen duidelijk onderscheid
tusschen meesters eigenaars en andere plate 1 bakkers
wordt gemaakt. Onder de „Hooftmans" van het Sint
Lucasgilde, die telken jare verantwoording aflegden,
komen in dit eerste boek pas sinds 1649 plateelbakkers
voor. Het zijn Aelbrecht de Keyser, die in het laatst
van 1642 zijn meestergeld had betaald „als zijnde
vreemd", en Frans Paulusz. van Oosten, die reeds in
1640 zijn meestergeld had voldaan, zijnde burger. Bei
den hebben sindsdien deze plaats nog eenige malen
bekleed; de laatste vertrok echter in 1653 uit Delft.
De toenemende beteekenis van het plateel bakkersbedrijf
spreekt reeds duidelijk uit het tweede Meesterboek, dat
1) De beteekenis van winkelhouder is duidelijk. Ondertus-
schen heeft winkel ook wel de beteekenis van bedrijf of fabriek.
56