beeld, het dikke wit en den vorm, de soort die wij in
Haarlem reeds leerden kennen.
Alvorens over het aardewerk te spreken, willen wij
enkele grepen doen uit de zeer groote hoeveelheid archi
valia, die tot onze beschikking staan. Meer dan enkele
grepen kunnen het niet zijn, want een uitvoerige ver
handeling over de bedrijven zou een dik boek op zich
zelf worden, dat niet door ons dient te worden geschre
ven, omdat daarbij het aardewerk, dat voor ons het
belangrijkst is, in het gedrang zou komen. Aangezien
er geen nauwkeurig afgepaalde overgang van oude
Noord-Nederlandsche majolica of schotelgoed tot
„Delftsch" kan worden aangewezen en evenmin van
„geleyerspotbackers" tot plateelbakkers, zullen wij
voor het beeld, dat wij ons van de Delftsche industrie
willen vormen, hoofdzakelijk met den bloeitijd van het
bedrijf rekening houden, den tijd dat de plateelbakkers
zich gaarne porseleinbakkers noemden en hun plateel
bakkerijen met de welbekende namen het product afle
verden dat wij Delftsch aardewerk noemen, zij vaak
Hollandsch porselein.
Voordat wij ons bezig houden met de notarieele
acten, die door de notities van Mr Van der Burgh ge
makkelijker toegankelijk zijn geworden, ontleenen wij
een en ander aan de in druk verschenen bronnen. Zoo
lichten ons over de Delftsche plateelbakkers de Mees-
terboeken van het in 1611 opgerichte Sint Lucasgilde
in. Reeds in 1877 zijn zij gepubliceerd in het eerste
deel van het Archief voor Nederlandsche Kunstgeschie
denis van Fr. D. O. Obreen. Behalve deze Meesterboe-
ken is hier ook de eenige tot ons gekomen opteeke-
ning van de plateelbakkersmerken van het jaar 1764 x)
1) Ieder op een afzonderlijke bladzijde hebben de plateel
bakkers hun merken opgeteekend in gevolge de „Keure tegens
het Namaaken der Teeckens of Merken der Plateelbakkerijen,
mitsgaders het veranderen der voorseyde Teeckens en Merken".
Zie de lijst hierachter blz. 171 e.v.
55