54
niet machtig worden. Ja, zij kenden die soort van aarde
wel niet eens en konden alleen door verfijning van hun
mengsel van binnen- en buitenlandsche aarde en door
verzorging van het glazuur en al spoedig ook door het
toepassen van overeenkomstige kleuren en goud die
er voor de minder vuurvaste kleuren evenals bij het
Chineesche en Japansche porselein in lichter vuur moes
ten worden opgebakken, opgemoffeld het Oost-Azia
tische voorbeeld benaderen. En zoo ontstond naast het
schotelgoed, waaraan men toen van zelf minder zorg
ging besteden, en de tegels, die op den duur slechts in
blauw op wit en later ook met paars werden versierd,
het „Hollants porceleyn", zooals de Delftsche plateel
bakkers hun product, dat op eenigen afstand gezien
het Oostelijke vaak heel dicht nabij kwam, zoo gaarne
noemden. Wij moeten aannemen dat bakkerijen, waar
de oude Noord-Nederlandsche majolica, de tegels en
het schotelgoed werden gemaakt, of zijn omgezet tot
plateelbakkerijen óf in verschillende plaatsen en wel
licht ook in Delft zijn blijven werken naast de voor
het grootste deel nieuw en deels door van elders inge-
komenen opgerichte plateel- of zoogenaamde porselein
bakkerijen. Zoolang wij, zooals bij voorbeeld in 1602
„galeyse" plateelbakkers of „galeytseplatteelbackers"
vermeld vinden, hebben wij wel zekerheid dat het ver
fijnde product nog niet werd gemaakt, maar wanneer
in 1628 sprake is van porseleinbakkersknechts bij
Abraham Pietersz. „porceleinbacker" en Henric Mer-
celes in 1630 „porceleynbacker" wordt genoemd en er
in 1636 sprake is van „teljoorkens en plateelkens" van
„Delftsch porcelein", dan moet het onderscheid met
het schotelgoed al duidelijk te zien geweest zijn. Het is
echter niet mogelijk van een of anderen schotel of an
der stuk vaatwerk te zeggen: Zie hier een van de eerste
stukken die de Delftsche plateelbakkers, zich noemende
porseleinbakkers, als „Delfs porcelein" hebben afge
leverd. Slechts kunnen wij enkele scherven als vroege
stukken aanwijzen door het gevolgde Chineesche voor-