werpen en in 1560 leerjongen geweest bij Jan Bogaert.
Maar ook hier moeten wij ons bepalen tot het noemen
van een enkelen naam.
Wij kunnen intusschen deze weinige aanwijzingen als
voldoende beschouwen om ons te overtuigen dat Ant
werpenaren de kunst van majolica-bakken naar de
Noordelijke Nederlanden hebben gebracht. Dat onder-
tusschen ook Nederlanders in Italië werkten en daar hun
kennis, al was het alleen maar van nieuwe vormen en
patronen, verrijkten, is wel zeker. Een bekend voorbeeld
hiervan is de bovengemelde schilder Hendrick Cor-
nelisz. Vroom, die in Spanje en Italië in verschillen
de plaatsen „majoolkens oft porceleynen" schilderde.
Echter ging hij, naar Van Mander ons vertelt, meestal
slechts als de nood aan den man was, plateelschilderen
en heeft hij zich na terugkomst van zijn zwerftochten
over Spanje en Italië wel geheel gehouden bij de schil
derkunst en in het bijzonder het schilderen van sche
pen, die hij in zijn jeugd ook gaarne op de „plateel-
kens" penseelde. Ook andere Nederlanders moeten in
aardewerkbedrijven in Italië werkzaam zijn geweest 1).
Terwijl wel voornamelijk van Antwerpen uit de eerste
„geleyerspotbackers" hun werkplaatsen in de Zeeuw-
sche en Hollandsche steden oprichtten, kunnen wij niet
met zekerheid zeggen waar dit het eerst geschiedde2).
In elk geval vinden wij omstreeks 1565 in Middelburg
en in 1572 in Haarlem, in 1584 in Amsterdam, in 1586
in Dordrecht en verder tegen het jaar 1600 in verschil
lende andere steden in ons land „geleyerspotbackers"
gevestigd. Op den duur hebben Delft en Rotterdam,
wel door hun gunstige ligging voor den aanvoer van
x) Hierover moeten gegevens in de archieven aldaar te vin
den zijn.
2) Mr N. de Roever, in zijn Bijdragen tot de geschiedenis
van de Amsterdamsche potten- en plateelbakkerijen, ziet in
het feit dat er reeds in 1557 sprake is van de „Geleynensteeg"
het bewijs voor de aanwezigheid reeds toen van gleibakkerijen in
Amsterdam.
41