38
en perspectivisch omkrullend rolwerk vooral in Ant
werpen, zooals het tegeltableau voorstellende de Be
keering van Paulus te zien geeft. Zeker is ook van in
vloed geweest het aardewerk dat rechtstreeks uit Italië,
maar ook uit Spanje naar de Zuidelijke en de Noor
delijke Nederlanden werd ingevoerd. De hoeveelheid
Spaansch aardewerk zou blijkens een onderzoek dat
Hoynck van Papendrecht in eenige Rotterdamsche in
ventarissen van de jaren 1598 en volgende instelde,
veel grooter geweest zijn dan men uit de overgebleven
stukken en de gevonden scherven zou opmaken. Men
moet ondertusschen wel aannemen dat hieronder ook al
Zuid- of Noord-Nederlandsch werk te vinden was.
Wanneer in en tegen het laatste kwart der 16de eeuw
de groote trek van kunstenaars en handwerkslieden van
de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden plaats
heeft en wij veel uit het Zuiden gekomen schilders in
Holland aantreffen, dan vinden wij daar eveneens de
„geleyerspotbackers". Na den val van Antwerpen ver
plaatst zich langzamerhand deze industrie naar het
Noorden. De laatste meestersnaam komt in 1626—1627
in de Antwerpsche gilderekeningen voor. Hoewel pas
na 1609, in den tijd van het Bestand, overal in de
Noordelijke Nederlanden tegel- en gleifabrieken wer
den opgericht, hebben zich toch vóór dien reeds in ver
schillende plaatsen „geleyerspotbackers" uit de Zuide
lijke Nederlanden gevestigd. En zooals men bij de schil
derijen kan twijfelen of zij wel Noord-Nederlandsch
zijn, omdat de ingekomen schilders voorloopig precies
zoo blijven schilderen als zij te voren deden, zoo is het
ook met de uit Antwerpen hierheen gekomen „geleyers
potbackers". Zij werkten, waar het hier hoofdzakelijk
eenvoudig vaatwerk gold, op dezelfde wijze als zij het
in Antwerpen hadden gedaan of geleerd. Evenals bij
de schilderijen zullen wij bij de schotels en apothekers
potten en bij de tegels niet dadelijk onderscheid zien in
techniek of kleur. Immers te voren werd reeds soort-