Eindelijk noemen wij nog enkele voorwerpen, welke
eveneens boven het glazuur zijn versierd, als een klokje
in rococovormeen kan in den vorm van een papegaai
sleetjes en andere voorwerpen. Een tegel, waarop een
landschap, is gemerkt F. Hess, een overigens niet be
kend plateelschilder. Wij zijn hier reeds gekomen tot
den tijd van verval en zullen over deze en andere stuk
ken niet uitvoerig zijn. Het Rijksmuseum bezit een
groot tegeltableau uit deze periode met een voorstelling
van den druivenoogst, gemerkt M:V: Kuyk, I: Baan
a Delft 5.29. 1744. Frisch rood en groen geven er nog
een zekere levendigheid aan, maar men kan het toch
niet vergelijken met de bovenbesproken veelkleurige
tableaux van het volle vuur, het procédé, dat toch bo
venal de roem is van de Delftsche plateelbakkers. Maar
de tijd van bloei is voorbij, en vervolgens ook die van
groote productie van minder kwaliteit. In 1794, schrijft
Paape, zijn er niet meer dan tien plateelbakkerijen
over, die „meest alle zich in een ten ondergang neigen
den staat bevinden." Een van de voornaamste oorzaken
van dit verval is wel de uitvinding en verbreiding in
de 18de eeuw van het Europeesche porselein. Daardoor
werd het Delftsch steeds meer verlaagd tot een minder
gezocht en daardoor minderwaardig product. Maar het
werd toch altijd nog in groote massa's vervaardigd.
Belangrijker nog voor den algeheelen achteruitgang van
het Delftsch is het oprichten in Engeland van fabrieken
van „Engels steen", zooals men dit nieuwe procédé hier
noemde. Een goedkoop en veel duurzamer materiaal,
een soort van hard aardewerk, niet poreus en waarvan
het glazuur niet zoo licht afschilferde, een soort „steen
goed", dat als het ware tusschen het porselein en het
Delftsch kwam te staan, moest het Delftsch op den duur
verdringen. En evenzeer als eenmaal het Delftsch in de
huishoudingen het tin had verdrongen zie het boven
vermelde opschrift op een bord evenzeer werd het nu
zelf verdreven door het „Engelsche steen". Een plaket,
een uithangbord, in het Rijksmuseum, is welsprekend
162