leden. Er bevinden zich echter in het Kunstgewerbe- museum in Halle en elders andere gemerkte stuk ken, waarop de hooge vrouwenmuts, de zoogenaamde „fontange", die ook op de bovengenoemde viool te zien is en pas omstreeks 1700 in ons land op de prenten en op aardewerk ook nog in 1727 voorkomt. Een signatuur kan het merk dus niet zijn. Ondertusschen was Jacob Wemmersz., die een acte van 1664 als Jacobus Hoppe- steyn onderteekende, behalve eigenaar van het Jonge Moriaenshooft, in de eerste plaats kuiper. Zijn werk zaamheid verdeelde hij tusschen de kuiperij en de pla teelbakkerij, waartusschen hij volgens getuigenis van een kuipersknecht op en neer is gegaan, terwijl hij zich onder meer heeft bezig gehouden met het werk dat uit den oven kwam. Na zijn dood bleef zijn weduwe, ook na haar tweede huwelijk en het overlijden van haar tweeden man, die in 1679 stierf, de plateelbakkerij voortzetten, weldra samen met haar jongen zoon Ro- chus, die vervolgens in 1686 aan het hoofd der fabriek kwam te staan. Een oogenblik zou men kunnen denken aan de mogelijkheid, dat de weduwe het merk van haar man, die echter in verschillende acten steeds Hoppe- steyn wordt genoemd, maar wellicht als merk ge bruikte, als teeken is blijven voeren in de jaren dat haar zoon Rochus wel al plateelschilder was, maar nog niet op den leeftijd om zelf als hoofd der plateelbak kerij op te treden, dus vóór 1686. Rochus, die plateel schilder wordt genoemd, is stellig al zeer vroeg in dit vak opgeleid. Maar de dateering van het werk laat deze onderstelling niet toe. -ojy' is dus stellig wel niet Jacob Wemmersz. Hoppesteyn. Wij zullen het merk eerder moeten beschouwen als van een dergenen die op Rochus' fabriek na hem of al tegelijk met hem werkten of van een plateelschilder, die zoowel bij Rochus als bij anderen werkzaam was. Hoe het zij, wij zullen het 151

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 156