w ie een mooien ,.Delftschen" schotel in handen neemt,
geniet van het aantrekkelijke materiaal, het warm ge
tinte wit, het fijne blauw en van de frissche kleuren,
die soms in het eenvoudigste patroon het best uitkomen.
Een mooi product van eigen land, dat feitelijk warmer,
gloedvoller is dan wat er vaak mede wordt nagebootst,
het Chineesche porselein. Niet minder boeiend zijn de
oude, helaas meestal slechts in scherven overgebleven,
meer gedempt warmkleurige schotels en de rijke tegel
patronen in dezelfde kleuren.
EEN WOORD VOORAF
Dat ik het nog eens zou ondernemen te trachten den
weg te openen tot het begrijpen van ons „Delftsch" en
zijn voorlooper heb ik niet gedacht, toen ik indertijd
het Rijksmuseum verliet, waar ik gelegenheid had ge
had den rijkdom van ceramische producten der verschil
lende landen te leeren kennen. Mijn werkzaamheid aan
de afdeeling ceramiek had de nieuwe onderdirecteur,
de latere, te vroeg gestorven hoogleeraar DrF.W. Hudig
overgenomen. Ik had er al evenmin aan gedacht, dat ik
in 1920 nog een tweede uitgave zou geven van mijn
museumgids „Oud Aardewerk", of „Old Dutch Pottery
and Tiles" zou schrijven, dat, opgesteld op verzoek van
Bernard Rackham, den toenmaligen conservator van de
afdeeling Ceramiek van het Victoria and Albert Mu
seum te Londen, die het boek vertaalde en het slothoofd
stuk schreef, in 1923 is verschenen. Toen vervolgens
Hudig in 1929 zijn rijk geïllustreerde boek in handig
formaat „Delfter Fayence" had geschreven, had ik de
studie van het aardewerk wel haast geheel uit handen
gegeven. In het tegelboek met zijn mooie gekleurde pla
ten van Eelco M. Vis en Commer de Geus „Althollan-
dische Fliesen" tweede deel, en in verschillende tijd
schriftartikelen zette Hudig zijn studies voort, terwijl
de toenmalige directeur van het Museum van Oudheden
te Rotterdam, A. Hoynck van Papendrecht, reeds in
7